Landelijke reken- en wiskunde toets
De Landelijke Reken- en Wiskunde toets PABO is een verplichte toets voor alle studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs. Met deze toets wordt bepaald of je het vereiste rekenniveau beheerst om les te geven aan basisschoolleerlingen. De rwt is de vervanger van de WisCAT. Je moet voor de toets een minimale score behalen van 575 punten. Deze norm is landelijk vastgesteld.
Inhoud van de toets:
De toets bestaat uit 55 opgaven. Allereerst krijg je 17 hoofdrekenopgaven in 17 minuten. Daarna volgen er nog 38 niet hoofdrekenopgaven. De gehele toets duurt maximaal 120 minuten. Voor alle opgaven, ook de hoofdrekenopgaven, mag je kladpapier gebruiken. Voor een beperkt aantal opgaven mag je een rekenmachine gebruiken. De rekenmachine is geïntegreerd in de toets en is alleen aanklikbaar bij bepaalde opgaven. De toets is adaptief. Dat wil zeggen dat de opgaven moeilijker worden naarmate je meer correcte antwoorden geeft. Dat je de toets moeilijk vindt, hoeft dus geen slecht teken te zijn.
De toets bestaat naast hoofdrekenen uit de volgende onderdelen:
– Basisvaardigheden
– Meten en meetkunde
– Breuken, verhoudingen, kommagetallen en procenten
– Verbanden en statistiek
Deelname
Elke hogeschool heeft de regels voor toetsen en examens vastgelegd in een onderwijs- en
examenregeling (OER). Voor de landelijke reken- en wiskundetoets pabo gelden landelijke regels
en voorwaarden voor deelname en afname. De landelijke regels omtrent de RWT zijn door de
Vereniging Hogescholen vastgelegd in het Landelijk Overleg Examencommissies Lerarenopleidingen (LOEx). Deze landelijke regels gaan boven de regels die gelden voor de overige
toetsen van de opleiding. De regels van de OER van de hogeschool zijn wel van toepassing op de
onderdelen van de inschrijving, afname en uitslagbepaling die niet staan beschreven in de
landelijke regels.
Voor de start van het eerste studiejaar mag de student één keer deelnemen aan de RWT. Dit kan alleen bij de hogeschool waar deze student zich heeft ingeschreven voor de opleiding. Hoeveel kansen de student per studiejaar heeft, is vastgelegd in het OER van de betreffende hogeschool. De inschrijving voor de toetsafname verloopt via de hogeschool. Een aanmelding geldt als toetsdeelname, ook als de student uiteindelijk niet deelneemt.
Toegestane hulpmiddelen
- Uitrekenpapier. Gedurende de hele toets is het toegestaan om uitrekenpapier te gebruiken.
Dit uitrekenpapier wordt door de surveillant verstrekt. Aan het einde van de toets levert de
student het uitrekenpapier weer in. - Rekenmachine. Bij sommige opgaven in het onderdeel niet-hoofdrekenen is in de software
een digitale rekenmachine beschikbaar. Het is niet toegestaan om andere rekenmachines te
gebruiken. Opgaven met een rekenmachine zijn te herkennen aan het rekenmachine icoon. - Overige hulpmiddelen. De student mag gedurende de gehele toetsgebruik maken van een
pen, potlood en gum. Andere hulpmiddelen zoals een passer, liniaal of geodriehoek zijn niet
toegestaan.